Levensfasen - Kleuter
De kleuterfase is de levensfase van een kind tussen vier en zes jaar. Van een peuter die voortdurend toezicht en veel aandacht van de ouders of verzorgers nodig heeft, verandert het kind in een kleuter die naar de kleuterschool gaat en langere tijd alleen of met vriendjes en vriendinnetjes kan spelen.
Tijdens de kleuterfase leren kinderen vaardigheden op het gebied van taal en communicatie. Ook leren kinderen het onderscheid tussen goed en kwaad, waarmee ze zich in de sociale wereld van de basisschool staande kunnen houden.
Bent u huisarts of praktijkmanger?
Benieuwd hoe hybride zorg uw praktijk of post kan ondersteunen?
In de whitepaper leest u alles over de mogelijkheden van hybride zorg.
Motorische ontwikkeling
Kleuters zijn een en al lenigheid en enthousiasme. Ze kunnen goed lopen, huppelen, zelfstandig traplopen of zelfs op één been staan. Ook kunnen ze tegen een bal schoppen, ermee gooien en meestal al een stuiterende bal opvangen. Ook de fijne motoriek gaat vooruit: kleuters kunnen cirkels en vierkanten tekenen en enkele blokletters schrijven.
Verstandelijke ontwikkeling
Wanneer een peuter een kleuter wordt, verandert de manier van denken ingrijpend. Toch zijn redeneringen meestal nog onderontwikkeld en onlogisch. De verstandelijke processen bij een kleuter worden beheerst door de verbeelding. Kinderen denken in deze periode nog in symbolen, en ze proberen de wereld te begrijpen door magisch denken. Dit houdt in dat kleuters in een magische wereld leven waarin levenloze objecten zoals speelgoed of de lucht, een ziel hebben, en waarin dromen werkelijkheid zijn. Zo kan een kleuter menen dat het regent omdat de lucht verdrietig is, of dat het nacht wordt omdat de mensen moeten slapen. Ook denken kleuters egocentrisch: een kleuter is nog niet in staat om vanuit het standpunt van een ander te denken. Dit betekent niet dat het kind egoïstisch is; een kleuter kan immers een volwassene die van streek is troosten door hem zijn favoriete knuffel te geven.
Een kleuter kan zich slechts concentreren op één aspect van een probleem. Dit wordt ‘centratie’ genoemd en kan worden aangetoond met het volgende experiment: water wordt vanuit een lang, smal glas overgegoten in een laag, breed glas en weer terug. Kleuters zullen volhouden dat het lange, smalle glas meer water bevat, ook al worden ze erop gewezen dat er geen water is toegevoegd of weggegoten. Volgens hun logica is het lange glas groter en bevat daarom meer water. Pas tegen de tijd dat kinderen zeven jaar oud zijn, beginnen ze te begrijpen dat ze naar meerdere aspecten van een probleem moeten kijken om tot een antwoord te kunnen komen.
Voor kleuters is het moeilijk gebeurtenissen of gedachten in de juiste volgorde te plaatsen omdat het gevoel voor tijd - gisteren, morgen, eerst, intussen of laatst - nog niet goed ontwikkeld is. Het concentratievermogen en het geheugen zijn nog beperkt. Op activiteiten die vaak terugkomen, zoals eten en slapen, kunnen kleuters zich goed voorbereiden. Dit geldt niet voor (nieuwe) gebeurtenissen die slechts een paar maal voorkomen.
Naarmate de verstandelijke capaciteiten van de kleuter toenemen, wordt het kind vaardiger in het vertellen van verhalen en het spelen van fantasiespelletjes waarbij het kind zich een bepaalde situatie voorstelt.
Kinderen gaan in deze fase over van parallelspel, het spelen naast een ander kind, naar interactief samenspelen met leeftijdgenootjes.
Taalontwikkeling
In de kleuterperiode neemt ook de taalvaardigheid snel toe. In het derde levensjaar brengen kinderen hun behoeften en gevoelens over in zinnen die uit twee woorden bestaan, zoals 'ikke eten' en 'mamma komen'. Aan het eind van dat jaar kunnen ze al langere zinnen vormen en kunnen ze steeds beter vertellen over hun ervaringen.
Ook het sociale taalgebruik verbetert; kinderen leren verschillend te praten met verschillende mensen. Ze stellen vragen en verkondigen hun mening tegenover hun ouders en andere volwassenen, maar spreken langzaam en in kortere zinnen met eenvoudigere woorden als ze een kind voor zich hebben dat jonger is dan zijzelf.
Soms vervoegen kinderen van een jaar of vier elk werkwoord als een regelmatig werkwoord, bijvoorbeeld 'ik loopte'. Tegen het einde van de kleuterschool kennen de meeste kinderen de regels en gebruiken ze de juiste werkwoordsvormen. Zij leren de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de toekomstige tijd gebruiken en kennen het verschil tussen enkelvoud en meervoud. Ook hebben de meeste kleuters elementaire kennis van getallen, kleuren en letters.
In de kleuterperiode leert een kind elke dag twee tot vier nieuwe woorden. Een kleuter varieert daarnaast meer met de vormen van woorden en kan moeiteloos zelfstandige naamwoorden en woordjes als wie, wat, waar, waarom, wanneer gebruiken. Dit geldt ook voor voorzetsels. Op de leeftijd van zeven jaar kent een kind ongeveer 8.000 tot 14.000 woorden.
Kleuters kunnen verslag doen van hun ervaringen, hebben een beter begrip van wat hen overkomt en hun taalvaardigheid neemt snel toe. Ze kunnen vrij complexe verhalen vertellen en zich gebeurtenissen herinneren die maanden geleden hebben plaatsgevonden. Aan het einde van de kleuterperiode kunnen kinderen meestal lange en volledige zinnen maken.
Emotionele ontwikkeling
Kleuters kunnen non-verbaal of met woorden uiting geven aan complexe gevoelens, zoals liefde, bedroefdheid, trots en afgunst.
In het begin van de kleuterperiode uiten zij meestal intense gevoelens, zoals angst, aanhankelijkheid, blijheid en frustratie. Kenmerkend voor deze levensfase is de angst voor iets engs dat het kind meent te zien, zoals een monster onder het bed. Naarmate ze ouder worden, kunnen kleuters hun gevoelens beter beheersen en nemen driftbuien af. Daarnaast vertonen kinderen in deze periode steeds meer zelfbeheersing en minder scheidingsangst. Zij kunnen goed op zichzelf zijn en zichzelf geruststellen en troosten. Als kleuters boos zijn, willen ze meestal niet met volwassenen praten.
Ook leren kleuters om in bepaalde situaties gevoelsuitingen te verbergen. Zo kunnen ze hun teleurstelling voor zich houden in het bijzijn van anderen, maar er wel uiting aan geven wanneer zij alleen zijn. Dit gedrag wordt mede beïnvloed door de cultuur, waarbij de ouders of verzorgers van doorslaggevend belang zijn voor de emotionele ontwikkeling van het kind.
Aan het einde van de kleuterperiode zijn de gevoelens van het kind relatief stabiel, maar ze kunnen sterk uiteenlopende gevoelens tonen zoals blijheid, trots, uitgelatenheid, schuchterheid, schaamte, nieuwsgierigheid, angst en afgunst. Ook kan het kind duidelijk inlevingsvermogen, schuldgevoel of belediging tonen.
Kleuters beseffen goed dat zij een jongen of een meisje zijn. Ze krijgen in deze periode meestal een sterkere band met de ouder of verzorger van het andere geslacht.
Sociale ontwikkeling
De meeste sociale communicatie over en weer vindt in de kleuterperiode plaats tussen het kind en de ouders of verzorgers. Daarom hebben zij zo’n belangrijke invloed op de sociale ontwikkeling van het kind. Ook oudere broers of zussen kunnen invloed hebben op de sociale en de verstandelijke ontwikkeling van het kind.
Bij een kleuter ontstaan door deze geregelde sociale interactie gevoelens van trots en zelfwaardering. Ook krijgen zij sociaal gedrag, waarden en normen aangeleerd. Verder draagt deze interactie bij aan de taalontwikkeling van het kind, en leert het kind zich beter uiten, zich gebeurtenissen beter herinneren en beter praten over zijn ervaringen.
Ouders en verzorgers die meedoen met doen-alsof-spelletjes van het kind, versterken het denken in symbolen en het sociale begrip van het kind. Als zij het kind daarnaast aanmoedigen te spelen met leeftijdgenootjes, kan de kleuter zelfstandiger worden en op een normale manier loskomen van de ouders.
In de kleuterperiode worden verschillende spelvormen waargenomen: het kind speelt alleen (solitair spel), speelt naast een ander kind (parallel spel), en wisselt speelgoed uit met een ander kind of leert samenspelen met een ander kind om een doel te bereiken (coöperatief spel). Een kleuter speelt nog niet écht samen met het andere kind (associatief spel). In deze periode overheersen doen-alsof-spelletjes en fantasiespelletjes. Kinderen hebben denkbeeldige vriendjes of vriendinnetjes en kunnen door verschillende rollen aan te nemen uiting geven aan sterke gevoelens. Dankzij deze spelletjes kan het kind zich beter sociaal ontwikkelen, frustraties uiten, conflicten met ouders en verzorgers of andere kinderen oplossen en de zelfwaardering behouden.
De ontwikkeling van de genderidentiteit – ben ik een jongetje of een meisje? - gaat door in de kleuterperiode. Dit wordt onder meer duidelijk door het speelgoed waarmee kinderen willen spelen. Zo spelen jongens vaak met 'actiespeelgoed' en meisjes met poppen of 'creatief speelgoed'. In deze periode spelen jongens vaak liever met jongens en meisjes liever met meisjes.
Morele ontwikkeling
Onder de morele ontwikkeling wordt de ontwikkeling van een eigen geweten verstaan. Hierbij spelen de opvoeding en de verstandelijke en emotionele ontwikkeling een cruciale rol. Ouders en verzorgers worden bewust of onbewust rolmodellen voor de ontwikkeling van waarden en normen bij het kind. Met hun hulp leren kinderen onder meer boosheid en agressie beheersen en empathie tonen. Aan het eind van het derde jaar begrijpt het kind dat anderen ook gevoelens hebben en leert het om anderen niet te kwetsen. Kleuters leren ook inschatten wat het gedrag van anderen betekent en leren sociale aanwijzingen interpreteren. Het kind gaat zich trots voelen wanneer hij meent te hebben voldaan aan de verwachtingen van de ouders of verzorgers. Dit gebeurt ook wanneer hij merkt een effect te hebben op mensen, wordt geprezen om wat hij doet en wordt bijgestaan bij activiteiten. Het kind voelt zich schuldig wanneer zijn gedrag de ouders of verzorgers tegenvalt. Schaamte doet zich voor wanneer het kind het oordeel van anderen vreest. De zelfwaardering van het kind wordt dus in hoge mate bepaald door de reacties van anderen. Als die reacties negatief zijn, kan het kind denken dat het stout is en zich schuldig voelen. Het kind heeft dan spijt van wat het heeft gedaan en kan zichzelf verwijten gaan maken.
Factoren die de ontwikkeling van de kleuter beïnvloeden
Bij de ontwikkeling van een kleuter spelen zowel erfelijke factoren (nature) en factoren uit de omgeving (nurture) een rol. Allerlei factoren, zoals de opvoeding door de ouders of verzorgers, de stabiliteit van het gezin en de invloed van familie, buurt en samenleving hebben effect op de ontwikkeling van een kleuter en kunnen deze op verschillende manieren verstoren. Met goede zorg en een stabiele gezinssituatie kan het kind zich zo ongehinderd mogelijk ontwikkelen tot een gezond, moreel, gewetensvol en zelfverzekerd jong mens.
De opvoeding is een van de voornaamste factoren die de ontwikkeling van het kind in de kleuterperiode beïnvloeden. Er bestaan verschillende opvoedingsstijlen. Zo zijn autoritaire opvoeders vaak extreem streng en star, sterk disciplinerend en veeleisend. Ze stellen meestal onbuigzame grenzen voor hun kinderen die weinig onafhankelijkheid hebben. Onverschillige opvoeders eisen weinig en reageren nauwelijks op hun kinderen. Dit kan deze kinderen veeleisend en weinig meegaand maken, waardoor ze moeilijk kunnen opschieten met vrienden en leeftijdgenoten. Toegevende opvoeders tonen vaak veel liefde en tederheid en laten hun kind zijn gang gaan. Zij stellen weinig grenzen waardoor het kind impulsiever wordt en gedragsproblemen kan krijgen. De zogeheten autoritatieve opvoedingsstijl betekent dat de opvoeders grenzen stellen, maar hun kind ook de ruimte geven om van zijn fouten te leren. Zo zorgen ze ervoor dat het kind onafhankelijk wordt. Deze kinderen hebben meestal goede sociale vaardigheden en komen zelfverzekerd over.
Andere gezinsfactoren die de ontwikkeling beïnvloeden, zijn de stabiliteit van het gezin, verlies van een ouder en de geboorterangorde. Er bestaat een verband tussen gebroken gezinnen of eenoudergezinnen en allerlei problemen bij kinderen uit die gezinnen. Hieronder vallen een negatief zelfbeeld, moeite met het aangaan van relaties en een groter risico op opvoedingsproblemen als zij zelf kinderen hebben. Ook hebben deze kinderen vaker psychische aandoeningen: bij hen komen vooral depressies, gedragsstoornissen en emotionele of antisociale persoonlijkheidsstoornissen op volwassen leeftijd vaker voor.
De geboorterangorde kan eveneens het gedrag van het kind beïnvloeden. Zo kan een eerstgeborene een hekel hebben aan een nieuw broertje of zusje, omdat de ouderlijke aandacht dan over de kinderen moet worden verdeeld. De eerstgeborene kan als reactie regressief gedrag vertonen. Dit betekent dat hij terugkeert naar een eerder ontwikkelingsstadium in de vorm van weer bedplassen of duimzuigen. Het voortrekken van een van de kinderen kan gevoelens van boosheid jegens het voorgetrokken kind opwekken. Deze ervaringen kunnen de relaties van het opgroeiende kind met leeftijdgenoten en autoriteiten beïnvloeden.
Andere belangrijke factoren die effect hebben op de ontwikkeling van een kind zijn sociale en culturele invloeden. Zo krijgt een kind uit een gezin met een lagere sociaaleconomische status vaak minder kansen, en hebben meisjes in sommige culturen minder mogelijkheden dan jongens.
Meer informatie
Informatie over levensfasen
http://nl.wikipedia.org/wiki/Levensfase
Informatie over de ontwikkeling van een peuter
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kleuter
Informatie van het Nederlands Jeugdinstituut
http://www.nji.nl