Levensfasen - Puberteit
De puberteit is de levensfase waarin jongens en meisjes zich tot volwassenen ontwikkelen. Dit is de periode van het twaalfde tot ongeveer het twintigste jaar. Deze fase wordt gekenmerkt door lichamelijke en psychische rijping en eindigt bij het bereiken van de volwassenheid.
Bent u huisarts of praktijkmanger?
Benieuwd hoe hybride zorg uw praktijk of post kan ondersteunen?
In de whitepaper leest u alles over de mogelijkheden van hybride zorg.
Biologische ontwikkeling
De puberteit is een periode van aanzienlijke lichamelijke veranderingen. Zo vindt een grote groeispurt plaats die wordt gekenmerkt door een toename van lichaamslengte en het formaat van handen en voeten. Tevens neemt de lichaamsbeharing toe en vindt de ontwikkeling van de geslachtsorganen plaats. Bij jongens verandert de stem: ze krijgen 'de baard in de keel'. Ook neemt de spiermassa toe. Meisjes krijgen borsten en gaan menstrueren. Over het algemeen begint de geslachtsrijping bij meisjes eerder dan bij jongens.
Verstandelijke ontwikkeling
Naast de grote lichamelijke veranderingen ontstaan in de puberteit ook complexere denkprocessen. Het vermogen in abstracte begrippen te denken neemt toe. We noemen dit kortweg abstract denken. Abstract denken betreft het denken over mogelijke alternatieven die niet concreet waarneembaar zijn. Een kind denkt nog concreet en leert door gebruik te maken van zijn zintuigen, zoals door aanraken, kijken, ruiken, proeven en horen.
Abstract denken maakt het tieners mogelijk over te gaan van de concrete wereld naar een fictieve of theoretische wereld. Zij kunnen bijvoorbeeld begrijpen hoe dingen zouden kunnen zijn als er bepaalde veranderingen worden aangebracht. Zo wordt het denken in hypotheses of vooronderstellingen mogelijk en daardoor verbetert het redeneringsvermogen. Door logisch redeneren leert een puber zich een hypothetische situatie, een situatie waarmee hij geen ervaring heeft, voor de geest te halen en tot conclusies te komen.
De belangrijkste verstandelijke ontwikkeling is echter het leren denken over het denken zelf. Dit wordt metacognitie genoemd en betreft het proces waarbij iemand het eigen denken kan evalueren en testen. Dit beschouwende denken maakt het mogelijk de eigen ideeën of oplossingen vanuit het standpunt van een buitenstaander te beoordelen. Hierdoor is het mogelijk de eigen plannen en visies te verbeteren of bij te stellen door fouten of zwakke plekken eruit te halen. Het metacognitieve denken verbetert door onderwijs en oefening. Tieners kunnen hierdoor zelfstandig aan bekende taken werken aan de hand van enkele algemene aanwijzingen en kunnen hun eigen werkzaamheden plannen.
Tegelijk met de vooruitgang van het megacognitieve denken verbeteren de studievaardigheden. De woordenschat, het taalgebruik en het begrip van verschillende betekenisniveaus neemt toe. Ook kunnen ze langere en complexere zinnen schrijven. Tieners zijn in staan hun taal af te stemmen op verschillende contexten en hebben vaak een eigen jongerentaal.
Hoewel tieners verstandelijk in staat zijn om als volwassenen te denken, heeft hun denken nog niet de stabiliteit van het denken van een volwassene. Zij beschouwen zichzelf vaak als uniek, onverwoestbaar en onoverwinnelijk. Dit wordt ook wel het adolescentie-egocentrisme genoemd. Het gevolg is dat veel tieners denken dat hen niets kan gebeuren, wat vaak leidt tot risicovol gedrag in bijvoorbeeld het verkeer en met drugsgebruik.
Tieners denken daarnaast vaak dat er een denkbeeldig publiek is dat hen met argusogen volgt, waardoor zij zich onaangenaam bewust zijn van hun gedrag en uiterlijk. Vooral meisjes kunnen hierdoor geobsedeerd raken door hun gewicht en zichzelf te dik vinden, wat kan leiden tot psychische problemen zoals een eetstoornis of depressie. Daarnaast denken tieners vaak dat iedereen net zo in hen is geïnteresseerd als zij zelf zijn; ze kunnen niet goed onderscheid maken tussen wat zij interessant vinden en wat anderen interessant vinden.
Omdat tieners gedrag van volwassenen kunnen begrijpen en beoordelen, kunnen zij tot het besef komen dat volwassenen niet voldoen aan hun ideaal en dat er verschil is tussen wat volwassenen zeggen en wat zij doen. Tieners voelen zich vaak genoodzaakt daar iets over te zeggen en beginnen gezagsfiguren uit te dagen. Ze hebben moeite met het begrip ‘compromis’, wat betekent dat iemand een schikking aangaat of een tussenoplossing zoekt. Voor tieners is iets zwart of wit, en maar zelden grijs. Ze kunnen daardoor het gevoel hebben dat een volwassene op een hypocriete manier met situaties omgaat.
Tieners kennen de wereld beter, zijn zich bewuster van de dood en de onherroepelijkheid daarvan en gaan meer nadenken over algemene onderwerpen, zoals recht, geschiedenis, politiek en nationalisme. Tieners staan dagelijks voor vele keuzes en hebben toenemende verantwoordelijkheden. Daardoor kunnen tieners het moeilijk vinden om knopen door te hakken en zich te houden aan de idealen en doelen die zij zichzelf hebben gesteld.
Sociale ontwikkeling
De puberteit gaat gepaard met veranderingen in de relatie met de ouders of verzorgers, meer intimiteit met leeftijdgenoten en vaak de eerste afspraakjes en kennismaking met seksualiteit. Tieners beginnen zich los te maken van hun ouders en hun eigen identiteit te vormen. Zij delen hun intieme zorgen niet meer met hun ouders of verzorgers en brengen meer tijd buitenshuis door met leeftijdgenoten. Ze interesseren zich minder voor de gebeurtenissen thuis en wanneer zij thuis zijn, blijven zij het liefst op hun eigen kamer. In de puberteit wordt privacy zeer belangrijk.
Tieners beginnen oordelen te vellen over hun ouders of verzorgers en raken met hen in conflict. Zo kunnen er ruzies zijn over huiselijke regels en taken, afspraakjes of uitgaan. Een tiener ziet zichzelf vaak als volwassene en eist dezelfde voorrechten. De puberteit kan een moeilijke periode zijn voor de ouders of verzorgers, omdat het kind dat hen eerst bewonderde, zich nu ondankbaar gedraagt en snel klaarstaat met zijn of haar oordeel.
Leeftijdgenoten worden in de puberteit steeds belangrijker. Zij krijgen steeds meer invloed en hun meningen worden vaak meer op prijs gesteld dan die van volwassenen. Leeftijdgenoten kunnen een gunstige of ongunstige invloed uitoefenen op tieners. De vrienden en vriendinnen waarmee de tiener omgaat, kunnen wisselen in de loop van deze fase. In het begin van de puberteit worden vaak grote groepen gevormd en de dag wordt gewoonlijk met elkaar pratend en activiteiten ondernemend doorgebracht. Tieners proberen hun identiteit vast te stellen door zich te associëren met leeftijdgenoten en te proberen los te komen van het gezin. Zij oefenen hun persoonlijkheid uit door zich net zo te kleden als hun vrienden of vriendinnen, of door mee te doen aan dezelfde activiteiten. Er ontstaan vaak hechte vriendschappen met leeftijdgenoten van hetzelfde geslacht. Onder meisjes overheersen intieme gesprekken, terwijl jongens liever samen iets ondernemen. Later in de puberteit wordt de groep vrienden vaak kleiner en bestaat deze vaak uit leeftijdgenoten met overeenkomende activiteiten, denkwijzen of status. Tieners worden vaak seksueel actief en gaan experimenteren met seks.
Tegen het einde van de puberteit richten tieners de aandacht meestal niet meer op leeftijdgenoten maar op zaken als werk, opleiding en een grote behoefte aan intimiteit en een vaste relatie.
Emotionele ontwikkeling
Tieners worden emotioneel interactiever. Er ontstaat respect voor de gevoelens van anderen, en die worden onderzocht en begrepen. Ook zijn tieners in staat te beredeneren dat wat iemand in het verleden heeft meegemaakt, van invloed kan zijn op het heden. Nieuwe vaardigheden maken het tieners mogelijk na te denken over wie zij zijn. De hoofdtaak van de ontwikkeling in deze levensfase is dan ook het tot stand brengen van het besef van identiteit. De ontwikkeling van een identiteitsbesef is het proces waarbij de tiener een duidelijk beeld krijgt van zijn of haar vaardigheden, eigenschappen, interesses, overtuigingen, en van doelen en verwachtingen ten aanzien van relaties. Tieners worden zich bewust van wie zij zijn en wat zij willen in hun leven door te experimenteren met diverse rollen, afhankelijk van de invloed van de verschillende mensen die zij leren kennen.
Morele ontwikkeling
Tieners krijgen vaak een duidelijk afgebakend moreel besef. Dit betekent dat ze beter het verschil leren kennen tussen goed en kwaad, en tussen wat hoort en wat niet hoort. Zij streven naar de goedkeuring van anderen en doen hun best om te voldoen aan de verwachtingen van mensen om wie zij geven. Tevens erkennen ze de regels die het welzijn van de samenleving als geheel betreffen.
Factoren die de geestelijke ontwikkeling in de puberteit beïnvloeden
Bij de ontwikkeling in de puberteit spelen zowel erfelijke factoren (nature) als factoren uit de omgeving (nurture) een rol. Allerlei factoren, zoals de opvoeding door de ouders of verzorgers, de stabiliteit van het gezin en invloed van de familie, buurt en samenleving hebben effect op de ontwikkeling in deze fase en kunnen deze op verschillende manieren verstoren.
Een tiener heeft goede zorg nodig en een stabiele gezinssituatie, waarin duidelijke grenzen worden gesteld maar waarin ook ruimte is voor onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Zo kan een tiener zich zo ongehinderd mogelijk ontwikkelen tot een gezonde, gewetensvolle, sociaal vaardige en zelfverzekerde volwassene.
Meer informatie
Informatie over levensfasen
nl.wikipedia.org/wiki/Levensfase
Informatie over de ontwikkeling van een kind
nl.wikipedia.org/wiki/Puberteit
Informatie van het Nederlands Jeugdinstituut
www.nji.nl