Levensfasen - Basisschoolkind
De levensfase van het basisschoolkind volgt op de kleutertijd. Deze periode begint als een kind zes jaar wordt – en dus naar groep drie gaat - en duurt tot het twaalfde jaar. Gedurende deze fase gaan kinderen naar de basisschool. Hun wereld, die tot dan toe voornamelijk beperkt was tot de relatie met de ouders of verzorgers en naaste familie, breidt zich uit met nieuwe relaties met onder meer leeftijdgenoten en leerkrachten. Vriendschappen gaan een steeds grotere rol spelen.
In deze periode verloopt de ontwikkeling van lichamelijke, sociale, emotionele en verstandelijke vaardigheden snel. Kinderen ontwikkelen zelfwaardering en zelfvertrouwen op verschillende levensgebieden. Bijvoorbeeld binnen het gezin, bij vriendjes of vriendinnetjes, op school en bij sportieve activiteiten. De fase van het basisschoolkind is verder een periode waarin toenemende onafhankelijkheid ontstaat, net als verantwoordelijkheidsbesef. Ook kunnen lichamelijke veranderingen zoals die van de puberteit , aan het einde van deze fase zichtbaar worden. Dit gebeurt vooral bij meisjes.
In deze periode kunnen leeftijdgenoten sterke druk op elkaar uitoefenen. Dit is vooral het geval bij negen- tot twaalfjarige kinderen. Om negatieve druk van leeftijdgenoten te kunnen weerstaan en om de juiste keuzes te maken, is het van groot belang dat een basisschoolkind over voldoende zelfvertrouwen beschikt.
Bent u huisarts of praktijkmanger?
Benieuwd hoe hybride zorg uw praktijk of post kan ondersteunen?
In de whitepaper leest u alles over de mogelijkheden van hybride zorg.
Motorische ontwikkeling
Gedurende de basisschooltijd maakt een kind een constante lichamelijke groei door. Bij sommige kinderen, vooral bij meisjes, gaat deze door in een stevige groeispurt aan het eind van deze periode. Spiercoördinatie en -beheersing zijn in het begin onregelmatig en onvolledig, maar worden beter tegen het einde van de basisschooltijd. Kinderen krijgen daarnaast een betere controle over het lichaam en leren in deze periode over het algemeen hardlopen, (touwtje)springen, fietsen en schaatsen. Jongens doen het vaak beter dan meisjes bij bijvoorbeeld sportactiviteiten, terwijl meisjes meestal beter zijn in activiteiten die fijn-motorische vaardigheden vereisen, zoals tekenen. Jongens besteden meer tijd aan het zich eigen maken en ontwikkelen van lichamelijke vaardigheden, terwijl meisjes zich meer oefenen in creatieve en sociale vaardigheden.
Ook worden kinderen in deze fase dol op het verzamelen van dingen, zoals flessendoppen, voetbalplaatjes, postzegels en munten, en ze laten deze verzamelingen graag vol trots zien.
Verstandelijke ontwikkeling
Rond de leeftijd van zes jaar beginnen kinderen anders te denken over de wereld. Hun denken gaat over van magisch en egocentrisch naar een rijper denkniveau en beter begrip. Het denken is meer geordend en logisch in vergelijking met de manier waarop een kleuter denkt. In deze fase kunnen kinderen het standpunt van een ander begrijpen. Ook verandert de manier van spreken van egocentrisch naar sociaal. Daarnaast tonen de kinderen in deze periode meer belangstelling voor regels en netheid. Het concentratievermogen en de mogelijkheden van het geheugen nemen toe: gebeurtenissen kunnen goed worden onthouden en uit het geheugen worden opgeroepen.
Een basisschoolkind verkrijgt het vermogen bepaalde voorwerpen of begrippen te groeperen en kan constante eigenschappen herkennen, ook wanneer het materiaal van vorm of grootte verandert. Bij het waterexperiment, waarbij water vanuit een lang en smal glas wordt overgegoten in een laag en breed glas, zullen kinderen in deze periode uit het feit dat er geen water is toegevoegd of weggegoten, afleiden dat beide glazen dezelfde hoeveelheid water bevatten.
Kinderen in deze fase kunnen beter problemen oplossen, omdat zij een probleem van meerdere kanten kunnen bekijken. Dit zorgt ervoor dat het kind de basisvaardigheden voor lezen, rekenen en sociale interacties kan verbeteren.
Sociale ontwikkeling
De basisschoolleeftijd is een periode waarin het kind steeds onafhankelijker wordt. Vanaf het moment dat kinderen naar school gaan, breidt het sociale leven zich steeds meer uit en brengen ze meer tijd door met leeftijdgenoten en leerkrachten. De verzorger-kindrelatie blijft echter een veilige basis vormen voor het kind, zodat het zich aan verdere ondernemingen kan wagen. Broers en zussen spelen een belangrijke rol als rivalen, bondgenoten en rolmodellen.
Kinderen van zeven tot negen jaar spelen graag met kinderen van hun eigen geslacht. Er worden vaak groepjes gevormd met een leider en gemeenschappelijke regels waarin geheimen worden gedeeld. In deze fase kunnen kinderen schaamte en gegeneerdheid tonen. Ook moeten ze vaak onstuitbaar lachen en giechelen om dingen die volwassenen nogal onbenullig vinden. Leeftijdgenoten worden steeds belangrijker en vooral op de leeftijd van negen tot twaalf jaar worden veel vriendschappen gesloten. Een kind dat het juiste speelgoed of de juiste kleren heeft, aantrekkelijk is, sociale vaardigheden bezit of op een bepaald gebied succes heeft, is vaak populair bij andere kinderen. Kinderen in deze periode kunnen ook wreed zijn en leeftijdgenoten plagen of belachelijk maken.
Taalontwikkeling
De taalontwikkeling gaat in deze fase door en wordt verder verfijnd. Het schoolgaan bevordert dit door communicatie met leerkrachten, leeftijdgenoten, vriendjes en vriendinnetjes. De taal gaat daarnaast vooruit dankzij actieve bemoeienis van de ouders en verzorgers. De woordenschat breidt zich uit, de uitspraak verbetert, het kind kan betere zinnen vormen en krijgt een groter begrip. Basisschoolkinderen leren complexe zinnen vormen met functiewoorden zoals wanneer, alleen en behalve. Ze leren ook de passieve vormen van diverse woorden begrijpen. In deze periode krijgen kinderen lezen, schrijven en rekenen steeds beter onder de knie. Ook kunnen ze bijvoorbeeld langere zinnen gebruiken om alinea's te maken en zich allerlei woorden moeiteloos herinneren. Ze kunnen steeds beter verhalen met een diepere zin vertellen, hun eigen ervaringen beschrijven en praten over hun gedachten en gevoelens.
Emotionele ontwikkeling
Wanneer kinderen naar groep 3 gaan, beschikken ze over alle emoties die volwassenen ook hebben. In deze periode is de ontwikkeling van het gevoel van eigenwaarde erg belangrijk. Bewondering en waardering van ouders en verzorgers, leerkrachten en leeftijdgenoten kunnen het kind een gevoel van succes en zelfvertrouwen geven. Wanneer het kind er echter niet in slaagt bepaalde taken te volbrengen of onvoldoende waardering krijgt, kan een minderwaardigheidsgevoel ontstaan.
Naarmate kinderen ouder worden, kunnen zij zichzelf beoordelen in vergelijking met anderen. Kinderen leren meestal om iets waar ze niet goed in zijn te compenseren met iets waar ze wel goed in zijn. Tegen het einde van deze fase kennen zij hun sterke punten. Dit is een eigenschap die doorgaat tot in de volwassenheid. Daarnaast hebben kinderen vaak rolmodellen tegen wie zij opkijken en op wie zij proberen te lijken, wat een belangrijk onderdeel van de gedragsvorming is.
Een basisschoolkind is snel bang; veelvoorkomende angsten zijn die voor de tandarts of dokter, onweer en inbrekers. Een ander soort angst betreft rampen die hen kunnen overkomen, wat nog wordt versterkt wanneer zij begrijpen dat de dood iets onomkeerbaars en onvermijdelijks is. Een kind dat stevig in de schoenen staat, ziet zichzelf in zijn dromen meestal als held in gevaarlijke omstandigheden, maar andere kinderen dromen herhaaldelijk dat zij worden aangevallen of vernederd.
Morele ontwikkeling
Onder de morele ontwikkeling wordt verstaan de ontwikkeling van een eigen geweten. Hierbij spelen de verstandelijke en emotionele ontwikkeling een belangrijke rol, omdat het kind het gedrag van mensen en van de gemeenschap om zich heen kan beoordelen en een situatie kan inschatten. In het begin van de basisschoolfase is het gedrag van het kind vaak gericht op het behagen van de ouders en verzorgers of andere gezinsleden. Naarmate het kind ouder wordt, begrijpt het echter de regels van het sociale systeem en verandert zijn gedrag. In deze fase houdt het kind zich vaak strikt aan sociale regels, zoals verplichtingen tegenover de samenleving en respect voor ouderen. De morele ontwikkeling loopt door in de puberteit en de volwassenheid. De meeste waarden die iemand op de basisschoolleeftijd heeft geleerd, blijven behouden voor de rest van zijn leven.
Factoren die de ontwikkeling van een basisschoolkind beïnvloeden
Bij de ontwikkeling van een basisschoolkind spelen zowel erfelijke factoren (nature) als factoren uit de omgeving (nurture) een rol. Allerlei factoren, zoals de opvoeding door de ouders en verzorgers, de stabiliteit van het gezin en de invloed van de familie, buurt en samenleving hebben effect op de ontwikkeling van een basisschoolkind en kunnen deze op verschillende manieren verstoren.
In de basisschoolperiode zijn kinderen leergierig en houden zij zich meestal aan adviezen van volwassenen over gezond leven, veiligheid en risicovol gedrag. Met goede zorg en een stabiele gezinssituatie kan het kind zich zo ongehinderd mogelijk ontwikkelen tot een gezond, moreel, gewetensvol en zelfverzekerd jong mens.
Meer informatie
Informatie over levensfasen
http://nl.wikipedia.org/wiki/Levensfase
Informatie over de ontwikkeling van een kind
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kind
Informatie van het Nederlands Jeugdinstituut